|
De gave van barmhartigheid Pinksteren is voor velen het feest van het heimwee. Wat Lucas in Handelingen 2 vermeldt is voor hun gevoel voorgoed verleden tijd. De Geest grijpt mensen aan, maakt ze enthousiast en hun getuigenis is zo aanstekelijk dat velen tot geloof in Christus komen. Kom daar nu eens om in onze geseculariseerde wereld! In de kerk is het moeizaam tobben en voor enthousiasme moet je bij de ‘halleluja-christenen' zijn. Geen vlucht naar het verleden Door heel de kerkgeschiedenis heen heeft het geloof van die eerste (pinkster)gemeente mensen geboeid - en terecht! Maar ik meen dat we de Geest tekort doen als we menen dat het gemeenteleven van nu een soort imitatie van die ‘wittebroodsweken' uit Handelingen zou moeten zijn. Iemand heeft eens gezegd dat, zoals Jezus de ‘vleeswording' van het Woord is, de gemeente de ‘vleeswording' van de Geest is. De Geest neemt ons met heel onze menselijkheid, met onze aarzelingen en opgetogenheid, in dienst. Soms worden we door de Geest ontdekt aan mogelijkheden in ons zelf waar we geen idee van hadden (b.v. profetie), soms gebruikt Hij talenten die op het eerste gezicht niet buitengewoons hebben (leiding geven). Bij Paulus komen we ze beide tegen in de opsomming van ‘Geestesgaven' in zijn brieven. In de Schrift wordt het werk van de Geest beschreven als vuur en wind die je overkomen, maar ook als de levenwekkende dauw die wat in de kiem aanwezig is doet uitbotten. Maar hoe dan ook, de Geest is er niet op gericht het verleden te herhalen, maar om Gods Koninkrijk onder ons te doen doorbreken. De Lucasorde In 1932 sticht een episcopaals predikant in de Verenigde Staten van Amerika - John Gayner Banks - in zijn wijkgemeente de Lucasorde. De evangelist Lucas, door Paulus ‘de geliefde geneesheer' genoemd, besteedt in zijn evangelie veel aandacht aan de genezingen die Jezus verricht. Banks maakte zich zorgen over extreme pinksterevangelisten, die meenden dat je simpelweg terug kon naar die gemeente van het begin. Wie nu maar gelóóft, die zal wonderen zien gebeuren, die zal zeker genezen! Hij miste in deze benadering de barmhartigheid, die toch kenmerkend voor het optreden van Jezus is. Tevens was hij er van overtuigd dat ook de arts en de psychiater in hun strijd tegen ziekte en chaos ten diepste in dienst van God staan. Geloof in en gebed om genezing mag niet uitgespeeld worden tegen het werk van de medicus. In 1947 slaat de Lucasorde ook internationaal zijn vleugels uit en het is ds Pieter van Leeuwen, toenmalig secretaris van de Herv. Raad voor Kerk en Ziekenzorg, die in 1953 de Lucasorde in Nederland introduceerde. Artsen, verpleegkundigen, pastores en gewone gemeenteleden zoeken als leden van de Lucasorde een bijbelse en verantwoorde weg om de ‘dienst der genezing' binnen hun kerk weer op de agenda te plaatsen. Ze doen dat in voorbedekringen, door aandacht te vragen voor ziekenzalving en handoplegging en door conferenties en studiedagen waar de relatie geloof en medisch handelen aandacht krijgt. Het was de Rotterdamse evangelisatiepredikant Karel Kraan die onvermoeibaar heeft geijverd voor een benadering waarin geloof en medisch handelen niet tegen elkaar worden uitgespeeld. De gewonde genezer Het was de Nederlandse priester Henri Nouwen die ons bepaald heeft dat Jezus kon genezen, omdat Hij wist wat lijden is. In onze vertechniseerde samenleving lopen we het gevaar ‘genezing' te zien als een ‘reparatie'. Door tijdsgebrek lopen artsen helemaal het gevaar dat ze niet naar de klacht van de zieke luisteren, maar alleen een diagnose stellen. Maar genezing - ‘behoud' in het Nieuwe Testament - gaat ook over het herstel van relaties. De zieke is van zijn lichaam vervreemd, voelt zich soms ook door zijn omgeving in de steek gelaten en in dat complex raakt hij ook God nog kwijt! ‘Beter' worden betekent in de Schrift niet simpelweg dat de oude situatie hersteld wordt, maar dat we onszelf en anderen met nieuwe ogen gaan zien. De Engelse arts Frank Wright, schreef nadat hij herstelde van een hartinfarct: "Iedere toename in mijn gevoeligheid om lief te hebben, vergroot ook mijn vermogen gewond te worden". Het is opvallend dat juist mensen die ziek zijn soms door God gebruikt worden om anderen ‘heling' te brengen. De pastoor van Ars (1786-1859) was tot zegen voor duizenden, terwijl hij zelf lichamelijk gesloopt werd in zijn bediening. Hij werd in 1925 heilig verklaard en tot patroon van de zielzorgers uitgeroepen. Vanuit een rechtlijnig ‘genezingsdogma' zou je verwachten dat je eerst zelf beter moet zijn, wil je genezing kunnen brengen. Maar God wil door het zwakke, het menselijke werken. Dat is een bevestiging van de stelling van Jurgen Moltmann, die zei dat Jezus niet door zijn goddelijkheid, maar door zijn menselijkheid genas! "Niet door zijn superieure macht, maar omdat Hij zich overgeeft aan onze pijn en dood". Het zijn deze woorden van Moltmann die mij hoop doen houden voor de kerk, in al haar zwakheid en gebrekkigheid. Maar dan moet ze het wel aandurven zwak te zijn en te lijden aan de tijd. Enthousiasme en vuurwerk, van mij mag het. Maar onontbeerlijk is de gave van de barmhartigheid, die ons erbij bepaalt dat we alleen samen ‘beter' kunnen worden. ZOENEN EN ZEGENEN over handtastelijk heil Santo Roberto In mijn vriendenkring moest men erom glimlachen toen ik dit thema aan de orde stelde. In de sociale omgang moet ik meestal wat 'los' komen en "huggen" en "zoenen" - liefst op drie wangen - probeer ik meestal te voorkomen. Maar dat lukt niet altijd, zoals je er als christen soms ook niet onderuit komt om anderen te zegenen. God gebruikt immers wonderlijke mensen om zijn heil handtastelijk te maken. Laat ik beginnen met een voorval van enkele jaren terug. Enkele jaren geleden leidde ik een groepsreis naar het kinderdorp Casa Materna bij Napels. We deden een dagje het eiland Ischia aan en uiteraard moeten er dan ook wat souvenirs worden ingekocht. Iemand uit het gezelschap vroeg of ik haar wilde vergezellen, want ze kende geen Italiaans en zocht iets speciaals. Nu is mijn kennis van het Italiaans wel minimaal, maar voldoende om mijn wensen duidelijk te maken. Ergens terzijde van de Via Roma was in een klein zijstraatje een stoffenwinkeltje en daar had ze iets moois gezien. Ik hielp haar bij de aankoop en de lap werd op maat geknipt en ingepakt. Inmiddels zag de eigenaresse van de winkel het kruisje dat ik droeg en vroeg of ik een "pastore" was. Evenals 'pastor' in het Nederlands kan dat zowel een priester als een predikant aanduiden in het Italiaans. "Si", antwoordde ik dus naar waarheid, waarop ze vroeg of ik haar dan wilde zegenen. Ik moest dat even verwerken en zei geen ja en geen nee. Terwijl ze mijn reisgenote verder hielp, hoopte ik dat ze er niet meer op zou terugkomen. Maar toen er was afgerekend, verdween ze naar achteren en kwam met een grote plastic fles met Aqua Santa (heilig water) terug, die ze vanuit één of ander bedevaartsoord had meegebracht. "En dan nu de zegen", zei ze. Daar stond ik met die colafles met dat heilige water. Ik dacht, "dan moet het maar, één, twee, drie in Godsnaam". Verwijderde de dop, maar toen zei ze: "Padre, wacht even, ik haal m'n zus even". Ze verdween achter in de zaak en kwam met haar bejaarde zus terug. Ze vertelde mij dat ze dit kleine winkeltje al vele jaren samen hadden, maar dat er grote financiële problemen waren en dat ze maar net hun hoofd boven water konden houden. Daarom hadden ze de zegen van de Heer toch zo ontzettend hard nodig! Nou ja, ik heb het water laten stromen - hoe een priester zoiets doet wist ik niet - maar ik dacht dat, net als bij de doop, veel water in ieder geval wel goed zou zijn. En zo heb ik de beide dames kruiselings gezegend, "in Nome di Padre, di Figlio en di Santo Spirito". Daarop vielen ze aan mijn voet, kusten mijn handen en waren zeer dankbaar. Mijn (protestantse) reisgenote stond er enigszins verbijsterd bij. "Doe jij dat vaker?", vroeg ze toen we buiten liepen. Waarop ik haar gerust stelde door te zeggen dat dit mij evenzeer had overvallen als haar. Later heb ik er nog wat over door gefantaseerd. Stel je eens voor dat dat kleine winkeltje in die zijstraat van de Via Roma op Ischia tot grote bloei komt en dat er over een aantal jaren in heel Italië filialen zijn. En op Ischia doet dan het verhaal de ronde van die anonieme heilige die daar op een stille namiddag langs kwam en de zegen heeft gegeven. Bij het kleine winkeltje komt een steen, ter herinnering aan het moment dat de anonieme pastore de zegen gegeven heeft. Een gewone hervormde dominee, die door een simpel kruisje voor een priester werd aangezien. Het goede mensje heeft uiteraard gedacht dat ik tot ware Moederkerk behoorde. En waarom zouden dominees daar niet toe behoren! Enfin, ook mensen die niet zo "zegenachtig" en "zoenerig" zijn, kunnen er zo maar voor geplaatst worden. De vraag: "Wilt u mij zegenen?" En dan moet je als christen van slechte huize komen als je "nee" zegt. Waarom zou je anders aan het eind van iedere dienst de zegen mee krijgen. Om voor jezelf te houden? Handtastelijk heil In Jesaja 66:10-14 staat een prachtige profetie voor Jeruzalem, waar in uitermate "handtastelijke" (met dank aan K.J. Kraan) beelden over het heil van God gesproken wordt. Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst. Want zo zegt de HERE: Zie, Ik doe haar de vrede toestromen als een rivier en de heerlijkheid der volken als een overvolle beek; dan zult gij zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieën gekoesterd worden. Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des HEREN zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden. Over lichamelijkheid gesproken en handtastelijkheid gesproken! De lavende moederborst, de heup, de knieën waarop je gedragen en gekoesterd wordt, de moeder die troost(). Gisteren werd ik gebeld door een vriendin en tijdens dit gesprek begon haar 2-jarig dochtertje luid te brullen. Ze zei: "Kom maar even hier" - onderbrak ons gesprek even - " een kusje, en nou is het over hè", toen hervatte ze het gesprek en de pijn was over. "Een kusje, nou is het over" - en het was ook over! Concreet, lichamelijk heil, daar weten moeders in ieder geval het geheim van, en vaders kunnen het leren. Daarom neem ik in dit artikel mijn uitgangspunt in een uitspraak van dr. K.H. Miskotte, die stelde dat de lichamelijkheid het einde is van al Gods wegen. De lichamelijkheid is het einde van al Gods wegen. Velen denken nog steeds dat de on-lichamelijkheid het einde is van Gods wegen. Dat de hemel het "eindstation" is van onze pelgrimage. Dat wij ontheven aan het gewemel hier beneden de Here God eeuwig zullen loven als engeltjes. Dat hemelse visioen misgun ik niemand, maar ik moet dan altijd aan "oom" Sydney Wilson van "Verdieping en Activering" denken, die zei dat het hem nog nooit gelukt was om op jongeren de aantrekkelijkheid van dit visioen over te brengen. "Willen jullie werkelijk de eeuwigheid spelend op een harp doorbrengen?" Het gaat in de bijbel niet om heil dat ontheven is aan onze werkelijkheid, maar om het heil dat deze werkelijkheid vervult en pas werkelijk maakt. En daarom zegt Miskotte: het einde van al Gods wegen is de lichamelijkheid. Hij sprak ook over het "tegoed van het Oude Testament". Het Oude Testament is niet het boekje dat "vervuld" is door Jezus' komst, voorbij, zodat we nu aan het Nieuwe Testament voldoende hebben. Er is een "tegoed" van het Oude Testament en dat tegoed is de lichamelijkheid, de concretisering van de beloften van de profeten! Straks zal een ieder zitten onder zijn eigen wijnstok en zijn eigen vijgeboom, het lam zal neerliggen naast de wolf en beer en schaap zullen tezamen weiden. Die concreetheid van het heil wordt ook uitgedrukt in de profetie over Jeruzalem, waar we gezoogd worden, waar we ons veilig weten. Daarom gaat het in het niet verOuderde Testament en dat hebben we nog tegoed! Daar verlangen de mensen in Joegoslavië hartstochtelijk naar, naar een plek met een eigen wijnstok en een eigen vijgeboom - die niet kapotgeschoten wordt - waar ze zitten kunnen, waar ze tot rust kunnen komen, waar ze wonen kunnen. Dat is nog eens heil! De bijbel geeft ons geen enkele aanleiding negatief te denken over de lichamelijkheid. Als in de bijbel gezegd wordt dat de mens "vlees" is (basar), dan wordt dat in de bijbel niet uitgespeeld tegen het "geestelijke" aspect van het menszijn. Tegen de "ziel" bijvoorbeeld, want de "ziel" (Hebreeuws: nefesj) dat is niet een aparte entiteit in die mens, maar dat is de levendmakende adem. Dat maakt die mens in z'n (haar) totaliteit "mens". Als Adam Eva voor het eerst ziet, dan roept hij vrij vertaald uit: "Hoera, been van mijn been en vlees van mijn vlees". Hij is blij met haar omdat zij die concrete mens tegenover hem is. Tot de glorie van het menszijn behoort, dat die twee één vlees zullen zijn, zoals Jezus zelf ook zegt. Die lijn, dat het heil in dat concrete menszijn gevonden wordt en niet daar bovenuit gezocht hoeft te worden - dat we daaraan niet hoeven te ontvluchten of via allerlei oefeningen als het ware dat lichamelijke vergeten of negeren - dat wordt ook duidelijk in het evangelie. In Johannes lezen we: "Het Woord is vlees geworden, het heeft onder ons gewoond en we hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd". En het is deze Jezus, dit Woord dat ons de Vader heeft "uitgelegd", "geëxegetiseerd" " staat er letterlijk. Prachtig toch, dat bijbelse exegese niet resulteert in een diarree van woorden, zoals nog wel eens gebeurt in de theologie, zodat het Woord weer woord wordt. Maar als Jezus God voor ons " exegetiseert", dan gebeurt dat daarin dat het heil handtastelijk wordt, vlees wordt. Duidelijker kan Jezus ons God niet uitleggen. In het leven van Jezus komt God aan het woord. Dat staat haaks op de gnostiek van alle eeuwen die het heil abstraheert, die de lichamelijkheid onderwaardeert en altijd maar weer zegt dat het gaat om het "geestelijke". Om geestelijke kennis. Er is pas weer een boek van Jacob Slavenburg uitgekomen en in het dagblad "Trouw" stond een recensie. Slavenburg typeert de kerkgeschiedenis als een weg naar beneden. De oorzaak daarvan moet volgens hem gezocht worden in de "verstoffelijking" van het menselijk bewustzijn, zegt hij. Daardoor gaat het mis, dat wij allemaal maar verstoffelijken. Maar ik stel, met Miskotte, dat de lichamelijkheid het eind(doel) is van Gods wegen! Daarom heeft mijn vrouw gelijk, die altijd maar op zoek is naar mooie stoffen en altijd maar weer voelt of het van goede kwaliteit is. Want alleen met mooie stof maakt ze een prachtige creatie! In kleren voor de keizer is ze niet geïnteresseerd. Het gaat immers om het concrete, tastbare bestaan, daarin wil God gevonden worden. Daarin wil het heil geëxegetiseerd worden. Daarom wordt in de bijbel zo schokkend mensvormig, zo beeldend over God gesproken. Die "mensvormigheid" doet aan Zijn anders zijn niet af, maar bevestigt juist dat Zijn heil er voor mensen is. " Gods rechterhand doet grote kracht", want God heeft handen en wil bevrijden en zegenen. "Zijn arm" is is niet te kort dat hij ons zou kunnen verlossen. De afgoden, die zijn stom en onthand, maar God ziet, want Hij heeft ogen! God heeft een mond, want Hij spreekt! God heeft oren, want Hij is de God die het roepen van de ellendigen hoort! "Ja, dat is toch maar beeldspraak", werpen sommigen tegen. Zeker, beeldspraak is het, maar beeldspraak voor een werkelijkheid die niet minder werkelijk is dan de beelden die gebruikt worden om haar aan te duiden. We spreken metaforisch over God, maar het beeld, de gelijkenis die we gebruiken, verwijst naar een "werkelijker" werkelijkheid dan we aan kunnen duiden. We moeten dus aan de verleiding weerstaan God te abstraheren. In de bijbel gaat het erom dat ons horen en zien, vastgrijpen en redden, maar schamel afsteken bij het handelen van God. Over de hand van God vond ik een mooi gedicht van Margreet Somsen: HEM ACHTERNA Zijn hand bij kinderhoofden 'laat ze tot mij komen' Zijn vingers schrijvend in het zand 'ga heen, zondig niet meer' Zijn hand gebiedend over storm en golven Zijn vingers brachten vol mededogen slijk op de ogen met Zijn barmhartige gebaren ging hij genezend rond bij grote scharen dan bij Pilatus zijn Zijn handen stil wat zijn mond niet zeggen wil Ligt in Zijn zijn besloten op Golgotha die handen open naar ons toe nu zijn wij in Jezus' naam zijn arm zijn hand voortaan koestering en streling beschutting hulp en heling Hem achterna blz. 33, Ontmoeting. Uitg. Bijbel Kiosk Vereniging, Katnr. 787 Het gaat hier over de handen van God en de handen van ons - over de 'handelingen' van God in het handelen van de gelovigen. De Schriften ademen opstanding Omdat de lichamelijkheid het einde is van al Gods wegen, daarom belijdt de Kerk in het Apostolicum "de opstanding des vleses". Een struikelblok voor spiritualisten en gnostici. "Opstanding des vleses" - dat begint al in het Oude Testament. Denk aan die verrukkelijke verhalen van Elia en Elisa in 1 Kon. 17 en 2 Kon. 4, waar de profeten zich uitstrekken over dat gestorven kind en met de warmte van hun lichaam als het ware hun leven delen met dat kind. Zij zeggen niet: "De geest leeft verder". Nee, ware troost is het pas als de dood overwonnen wordt! De dood moet niet slechts als gedachte, maar als werkelijkheid teniet gedaan worden. Daar zetten deze profeten zich lijfelijk voor in, niet met een theorie over eeuwig leven, maar met hun hele hebben en houden, door het taboe van de dood te negeren en de gestorvenen aan te raken. Ik denk aan het Nieuwe Testament, waar we van Paulus lezen die zich tot het lichaam van Tabitha wendde (Hand. 9:40) en zei: "Tabitha sta op!" Het dode lichaam van Tabitha is meer dan "stoffelijk overschot" - daar ligt Tabitha! Daarom is het niet goed wanneer christenen, na iemands sterven, soms suggereren dat diens dode lichaam slechts een "huls" was. En in de professionele uitvaartverzorging wordt veelal te routinematig gehandeld: nauwelijks is iemand overleden of diens dode lichaam wordt uit huis weggehaald. Er wordt zelden gevraagd of men de dode nog even thuis wil houden, zodat er in de eigen kring afscheid genomen kan worden. In de meeste gevallen is het mogelijk dat gestorvenen thuis opgebaard worden, maar velen weten dat niet. Mensen die iemand verloren hebben zullen nooit zeggen: "Dat is het lichaam van mijn man of het lichaam van mijn kind". Ze zeggen: "Kijk eens hoe hij/zij erbij ligt". Dat is terecht en heel bijbels en wie ons aan wil praten dat het anders is, die gaat als het ware tegen de structuur van het leven zelf in, want wij zijn ook ons lichaam. De mens is niet alleen maar een soort geestelijke 'kern', maar de mens is ook zijn lichaam. Ook in de bijbel is dat besef levend. Jezus kwam om ons lichaam te behouden, om het te ontrukken aan de machten van ziekte en dood. En in Matth. 10:28 wordt gezegd: " vreest niet degenen die het lichaam kunnen doden maar vreest Hem (God) die lichaam en ziel kan verderven in de hel". Als het dus over het eeuwig wel en wee van de mens gaat, dan gaat het niet alleen over het geestelijke stukje van de mens. Het gaat over de totale mens - "lichaam en ziel" - die door God geschapen is. Die mens wil God behouden. Dat concrete, bijbelse denken, heeft ook consequenties gehad voor de waardering van het sacramentele leven in de kerk. Als Jezus, de avond voor zijn gevangenneming, het brood deelt zegt Hij: "Dit is Mijn lichaam". Over die woorden zijn bibliotheken vol geschreven. De verschillen in uitleg hebben tot pijnlijke scheuringen geleid: gaat het om transsubstantiatie of over consubstantiatie, of is het allemaal 'alleen maar symbolisch'? Vragen waar de Jood Jezus van Nazareth nimmer weet van heeft gehad. Jezus wist wel wat "gedenken" is in Israël! "Gedenken" is meer dan je iets herinneren uit het verleden. Als er "gedacht" wordt in de Schriften, dan wordt dat verleden present gesteld. Dat verleden is geen afgesloten gebeuren, maar in de akte van het gedenken oefent het werkzame kracht onder ons! Als Jezus daarom het brood in handen neemt en breekt, en het via Zijn discipelen ons weer in handen geeft, dan zegt Hij: Als jullie het brood nemen en breken om Mij te gedenken, dan ben Ik in jullie midden als degene die zich nog steeds aan jullie geeft. Jezus' liefde is geen ontoegankelijk feit in het verleden, maar Jezus is degene die Zijn liefde ook nu met ons deelt. Daarom lezen we in het boek Openbaring dat Johannes in de hemel "een Lam ziet, als geslacht" (Openb. 5:6). Het offer van Jezus Christus is eeuwig present voor God de Vader. Hij is degene die zich voor ons inzet, die zich voor eeuwig aan ons verbonden heeft. Als wij, bij het Avondmaal, samen het brood ontvangen, dan geeft Hij zich aan ons. Dan gebeurt Hij onder ons! Er gebeurt niet iets (magisch) met dat stukje brood, maar Hij gebeurt onder ons. Daarvoor is ons wel dat brood gegeven, dat is dat hij ons in handen geeft "tot Zijn gedachtenis". Opdat Hij nieuw onder ons zal gebeuren. Ik meen dat deze benadering van het sacrament ons kan helpen om onnodige tegenstellingen tussen katholieken en protestanten te overwinnen en zo tot een nieuw verstaan van de tekenen te komen. Hij gebeurt onder ons! Het brood in handen nemende, het brood brekende, het brood delende, krijgen wij deel aan de weg van Jezus die zichzelf gegeven en gedeeld heeft. Gevende en delende betreden wij Zijn weg en hebben deel aan Zijn lichaam. In deze samenhang spreken over "het lichaam van Christus" krijgt een diepte-dimensie! Augustinus heeft namelijk gezegd, dan zijn we dus in de tijd van de éne Kerk, dat deel hebben aan Zijn lichaam, deel hebben aan dat brood, tegelijkertijd deel hebben aan elkaar impliceert. Augustinus zegt letterlijk: " Wilt gij dus begrijpen, wat het lichaam van Christus is, luistert dan naar de woorden van de apostel tot de gelovigen: 'Welnu, gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam'. Indien gij dus het lichaam van Christus zijt en zijn ledematen, dan ligt uw geheim op de tafel van de Heer, dan ontvangt gij uw geheim. Gij antwoordt dan: 'Amen' op wat gij zijt, en door dit te antwoorden onderschrijft gij het. Gij hoort immers de woorden: 'Lichaam van Christus' en gij antwoordt: 'Amen'. Wees dus een lidmaat van Christus' lichaam, opdat uw 'Amen' waar moge zijn". De Maaltijd vieren is zo geen bevrediging van religieuze gevoelens of de verering van een onbegrijpelijk mysterie waarvoor we op de knieën vallen. Nee, ons aardse bestaan is er volop aan de orde, we delen ons leven, en al delend is Christus werkelijk onder ons. Paulus schrijft in Gal. 6:17: "Ik draag de littekens van Jezus in mijn lichaam". Deelhebben aan het lichaam van Jezus, dat impliceert dat de apostel in lijden en de tegenstand, de littekens van Jezus ziet. Zo heeft hij deel aan de weg van Jezus. Dat heeft ook een vreugdevolle kant, zegt de apostel, want delen in zijn lichaam betekent dat we tegelijkertijd ook mogen delen in Zijn opstandingskracht! Wij die 'met hem begraven zijn door de doop in zijn dood', wij zullen ook leven voor de gerechtigheid in de opstandingskracht van Jezus (Rom. 6:4 vv). Dat betekent dat we ons lichaam onttrekken aan de dienst van de zonde (Rom. 6:13). Weer zo'n woord met een extra diepte-dimensie van de apostel: het gaat om ons 'lichaam', ja zeker. Maar het gaat tegelijk over het 'lichaam' van de gemeente dat onttrokken moet worden aan de dienst der zonde. In deze aardse concreetheid - een leven voor de gerechtigheid - mogen wij al delen in de opstanding! Het nieuwe leven breekt door. Theologisch noemen we dat 'realising eschatology': een eschatologie die bezig is zich te realiseren. "Smaakt en proeft dat de Here goed is". In de Hebreënbrief lezen we over het 'proeven van de gave van de toekomende eeuw' - dat is de opstanding die doorbreekt in ons bestaan. Dat mogen we tasten in het brood, dat wordt voelbaar in de vredesgroet die je ontvangt van je broeder en zuster in de kring. Zo nabij is de Heer. Zo nabij als de minste onder u. Dat mag je zien: "Als iemand één is met Christus, dan is er een nieuwe wereld; de oude orde is voorbij, en een nieuwe is al begonnen" (2 Cor. 5:17 New English Bible) Een nieuwe wereld in zicht! In de (Orthodoxe) kerken van het Oosten speelt het zien een belangrijke rol: via de iconen in de eredienst is er al een venster dat zicht geeft op de nieuwe werkelijkheid. In voorbedediensten voor zieken geef ik dit reisicoon van Jacobus vaak een plaatsje. Jacobus (zie hfdst. 5:13 vv) en de dienst der genezing, dat hoort mooi bij elkaar. Op het zijpaneeltje is de Moeder Gods afgebeeld, beeld van de Gemeente, zij staat ook voor de koestering en de troost die daar gevonden mag worden. Kijk maar naar haar, want ze is ook een beeld van jouw roeping als lid van die gemeente. Je mag er dus al iets van zien. Maar ook de andere zintuigen doen mee, denk aan de reuk van de wierook. Toen ik in Amsterdam-Oost pas deel nam aan de oecumenische vieringen in de Rooms Katholieke kerk, moest ik wennen aan het gebruik van wierook. Mijn protestantse hart verzette zich ertegen en de geur herinnerde mij aan de drugscene van de jaren zeventig. In de loop van mijn 16 Amsterdamse jaren ben ik mij, samen met de gemeente, steeds meer thuis gaan voelen in hun zintuigelijke liturgie. Als ik de wierook omhoog zag stijgen in de grote koepel, dan moest ik denken aan het Johan de Heer-lied: "Wierookgeur stijgt naar omhoog, melodieën bruisen" en werd ik meegenomen in die hemelse liturgie. Ach, mogen mijn gebeden tot U komen, zoals wierook opstijgt voor Uw aangezicht"! Gelovigen uit de calvinistische traditie moeten genezen van de argwaan tegen de symboliek en de zintuigen weer tot hun recht laten komen. De geuren van wierook, kaarsen en van zalfolie, de beelden in glas-in-lood en iconen, het horen van zowel Woord als muziek. En hoe kan een lied je diepste wezen aanspreken! De aanraking van een hand, van doop- of wijwater, de vredeskus. Wat een wegen waarop God ons in onze lichamelijkheid bereikt! "Genezing", zegt Morris Maddox "is niet in de eerste plaats van een bepaalde kwaal afgeholpen worden, maar genezing is 'spaciousness en growth'. Genezing is in de ruimte gezet worden en groei. Ook waar mensen niet lichamelijk genezen, in de zin dat een bepaalde kwaal van ze afgenomen wordt, daar kunnen ze in de ruimte gezet worden. Er kan ook ruimte voor groei komen, waar ziekte het geestelijk leven kan beknotten en belemmeren en mensen in een cirkeltje blijven ronddraaien van zelfmedelijden. Zulke 'zieken' worden tot een zegen voor anderen. Zij zijn op weg naar gezondheid, op weg naar heil, op weg naar de volle vrede. De sjalom, de gave van de eindtijd, waar de engelen van zongen in de kerstnacht. Vrede, ik zag het uitgedrukt als een open hand. Ongewapend kom ik, om jullie te zegenen. En zo staat Jezus op de Opstandingsdag temidden van de angstige discipelen. Hij heft zijn hand zegenend en zegt: "Vrede zij u". De hand die Hij heft is een doorboorde hand, het is niet de hand van een die slaat, maar van Hem die zich heeft laten slaan. Evenzo mogen wij in onze lichaamstaal zichtbaar maken wat we geloven en in wie. Daarom is het ook goed om bij de lofprijzing te gaan staan en de handen omhoog te doen en het is goed tijdens vraag- en smeekgebed je handen ontvangend open te houden. Velen hebben met mij ervaren dat je dan meer ontvangt! Dat is geen bijgeloof - wie maar wat in zijn stoel hangt, kan die met het hart bij de Heer zijn? Mijn lichaam bidt en roept ook tot God! En wat missen we het knielen in onze diensten. Wie knielt, die begint al te bidden, nog voor er een woord op de tong is. Al knielende word je al een ander mens, dan word je al klein. Want 'klein worden' is niet een exercitie in je hoofd, het is een 'houding'! Wat is de lichaamstaal toch geweldig belangrijk. Handoplegging is één van de elementen van die lichaamstaal die de gemeente geschonken heeft gekregen. In Hebr. 6 wordt de handoplegging bij de fundamenten van het geloof gerekend. Dr. K.J. Kraan noemt het een vergeten sacrament. Handoplegging spreekt van identificatie. In het Oude Testament legt de Hogepriester, namens het volk, zijn handen op de zondebok. Het is ook de priester die de handen legt op het volk, die Gods zegen op hen legt. Ondanks hun zonden en hun schuld, is de priester hun voorspreker ten goede en zegent ze. Handoplegging drukt betrokkenheid uit. In dat opzicht staat de handoplegging op één lijn met de vredeskus. Ik las van een chirurg dat hij de gewoonte had zijn patiënten voor de operatie op de zaal te bezoeken en ze aan te raken. Uit een onderzoek in dat ziekenhuis bleek, dat die patiënten die door de chirurg van tevoren waren bezocht en aangeraakt, sneller en beter herstelden van de operatie dan die patiënten die de chirurg niet gezien en gevoeld hadden. Blijkbaar is vertrouwen een genezende factor! Deze arts was niet alleen de man met het mes, hij was degene wiens hand je aangeraakt heeft. In het mooie boekje 'To heal as Jesus heals' wordt verteld dat prof. Dolores Kreiger aan de Universiteit van New York zo'n 3000 artsen, verpleegkundigen en therapeuten de kunst van het liefdevol aanraken leert. Het gaat hier niet om een religieus gebaar, maar om een "therapie". Ook in de gewone geneeskunde blijkt de aanraking van vitaal belang voor het genezingsproces van zieken. Als dat in de intermenselijke sfeer al zo belangrijk is, hoeveel temeer kan de handoplegging dan, vervuld met de zegen van God, tot werktuig van heil worden. In de handoplegging gebeuren 3 dingen. A. We verkondigen Zijn heil, zijn shalom. De oplegging der handen is uitoefening van gezag, van autoriteit. Wie de handen oplegt doet dat niet uit bemoeizucht of in zelfoverschatting. Nee, wij zijn Christus' ambassadeurs en proclameren het Rijk dat komt. In de handoplegging wordt als het ware verkondigd dat hij degene is die vrede geven zal. B. In de handoplegging communiceren we niet onze genezende vermogens, maar mogen wij Christus' macht demonstreren. Zoals Jezus de golven stilde met Zijn machtswoord, zo is het de sterke hand van God die macht oefent. "De rechterhand van God doet grote kracht". Soms heb ik vermoeid, en innerlijk afwezig, anderen de handen opgelegd. En toch was er zegen! C. De handoplegging is een expressie van de liefde van God. Het is een symbool van de incarnatie, van de vleeswording van de liefde. Hij legt zijn hand op mij. Hij identificeert Zich met ons en aanvaardt ons onvoorwaardelijk. Die drie elementen spelen altijd mee. De zegen moet doorgegeven worden. Ik vond bij Abel Hertzberg (brieven aan mijn kleinzoon) een prachtig fragment over de zegen onder handoplegging. "De laatste keer dat ik met vader en moeder bij mijn grootvader was moest ik dicht bij zijn bed komen staan. De oude man legde zijn handen op mijn hoofd en heeft mij gezegend. Mijn ouders huilden. Het is net of dit moment nooit is voorbij gegaan. Net of iemand het gefixeerd heeft. Soms komt het mij voor of die zegening in dat ziekenhuis een onzichtbaar schilderij is geworden om altijd naar te blijven kijken. Ik ben nu zo oud als mijn grootvader toen geweest is, misschien wel ouder, maar ik kan niet aan hem denken of ik heb het gevoel dat ik het kind gebleven ben van toen en nog prevelen zijn lippen de oeroude zegen van de priesters: de Heer zegene je en Hij behoede je, Hij late Zijn Aangezicht over je lichten en Hij zij je genadig, Hij zij bezorgd om je. Mijn grootvader is er altijd geweest en heeft bij mij gestaan en boven mij, toen ik trouwde, toen de kinderen geboren werden, toen vader en moeder stierven, toen de kinderen kinderen kregen en ook toen jij geboren werd. Hij is met mij de Duitse kampen ingegaan en heeft mij behoed, en Hij is er nu, terwijl ik dit schrijf. Ik heb niet opgehouden een kind te zijn en hij is niet opgehouden te zegenen." Dat over de zegen die iemand meekrijgt en over de God die daarachter staat en die de zegen tot een realiteit maakt. Snoezelen Ouderen mogen jongeren zegenen, maar ook omgekeerd. Jongeren mogen ouderen zegenen. In bejaardencentra krijgt dat in bijzonder gestalte, in de zorg voor demente bejaarden met wie mondelinge communicatie niet meer mogelijk is. Mijn ervaring met demente bejaarden is dat het gebaar en de woorden van de zegen geweldig belangrijk kunnen zijn. Vaak bidden ze de zegen mee. Ook een lied of een melodie kan ineens een vonk doen overspringen. De woorden die moeder al voor ze zong, resoneren en ze worden weer het kind dat gezegend wordt. Maar ook op een niet-christelijke wijze, - liever niet-religieuze - , want God wil toch alles hanteren, kan er gezegend worden. Ik denk aan het 'snoezelen' van bejaardenverzorg(st)ers met demente bejaarden en gehandicapten. Amerikanen zouden zeggen: 'huggen'. De ander in je armen nemen, ze een kus geven, dat is ook een vorm van zegenen. Laten merken dat ze niet alleen staan in die gevaarlijke wereld, waarin al die gaten in je geheugen gevallen zijn. Tekenen van nabijheid! Zo met elkaar omgaan moeten we voor een belangrijk deel nog leren als christenen. Wij moeten leren elkaar in de gemeente de vredesgroet weer te geven. En uit ervaring weet ik dat er veel kan! Als we maar leren dat het belangrijkste niet gezegd kan worden! Toen ik ernstig ziek in het ziekenhuis lag en niemand nog een cent voor mijn leven gaf, toen kreeg ik van mijn beste vriend een Japanse prent van Jezus. De Opgestane staat in de hof, achter de wenende Maria. Zij ziet Hem niet, maar Hij zoekt haar op. Op de achterkant staat: 'voor mijn eigen broer in het geloof". Die prent stond naast mijn bed en bij het motorongeluk was mijn bril kapot gegaan. Steeds opnieuw hield ik de afbeelding voor mijn bijziende ogen en herkende mij in Maria, die zo verdrietig was. Maar dan keek ik naar Jezus, opgestaan uit de dood. Hij is bij ons, ook als wij Hem niet zien. Tot de huidige dag gaat deze prent met mij mee, als een sacrament, als een teken. De brief die hij erbij schreef ben ik kwijt. De woorden zijn vergeten, maar deze prent volgt mij op mijn wegen. En dan is er het water als troost. Het sacrament van de doop dat mij verzekert dat ik Zijn eigendom ben. En elke keer als ik een katholieke kerk binnenga en er is wijwater, dan doop ik mijn vingers erin, en sla ik een kruis om me aan mijn doop te herinneren. Dat hebben mijn katholieke vrienden mij geleerd. Ik voel mij dan geborgen, want het water van je doop is ook het water dat je beschermt tegen de machten van de boze. Daarom mag gewijd water ook gebruikt worden om een huis te reinigen. Ook dat is wel eens aan mij gevraagd, ja. In de Paasnacht viering was ik dit jaar bij m'n nieuwe katholieke collega te gast. Met Betsie zat ik tussen de katholieke kerkgangers in en hij zag ons zitten. En hij nam de wijwaterkwast, doopte hem extra diep in en wierp het water in mijn richting. Mijn brilleglazen waren nat en ik voelde het als mijn doopvernieuwing. "Dit is het levende water van de Paasnacht", dacht ik. "Ik word opnieuw geboren." Natuurlijk hoet het allemaal niet! U hoeft er niet aan te geloven. Er moet gelukkig niets in de kerk. Maar mij helpt het om mijn geloof nieuw te beleven. vreugde-olie Tot slot een enkele opmerking over zalving, waarbij de scriptie () van drs Gerken Gerkema mij geïnspireerd heeft. Zalving is een uitermate lichamelijk gebeuren. Zalven met olie: -"eleos" is mildheid, "elaion" is olijfolie. Ja, God is mild als de olie, zeggen de Grieken. De olie doet hen ook direct denken aan bakken en braden, er is immers niets wat in die zuidelijke landen niet door de olijfolie heen gaat. Ik moest daarbij gelijk aan de profeet Jesaja denken. Daarom schrijft hij: "Op deze berg (Sion) zal de HERE feestmaal van vette spijzen aanrichten voor alle volken. Vette spijzen en gezuiverde, belegen wijnen" (25:6). "Vette spijzen", natuurlijk in de olijfolie bereid, dat kan niet anders. Sommigen weten dat ik wat met Italië heb, en aanvankelijk was ik niet zo gecharmeerd van olijven. Misschien verandert je smaak ook, als je theologisch en liturgisch verschuift. Ook een glas wijn ben ik gaan waarderen. Bij zalving denken wij direct aan zalving tot genezing, maar er is ook een 'Salben zum Vergnügen': als een deodorant zouden wij nu zeggen. Een zalving om je lekker "in je vel" te voelen. Zoals omgekeerd, velen zich 's morgens, nog ongewassen en met ongekamde haren, niet 'lekker' voelen. Denkend over ons kapsel, schoot mij een hedendaagse synoniem van zalving te binnen. Een beetje ziekenhuis zorgt dat er een kapster is voor de patiënten. Mensen die de hele dag op bed liggen, gaan zich zo onverzorgd en zo shabby voelen. Maar soms kom ik op bezoek en dan straalt een patiënte, want de kapper is geweest! Ze zijn helemaal 'opgeknapt'. Toch een parallel met zalving dus. "Een vrolijk hart bevordert de genezing" staat er in Spreuken, laten we dus steeds bedenken waar het hart van opleeft. Dan laat ik de diepere betekenis van de zalving, als symbool van de mededeling van de Geest, - waarvan de geur heel ons levenshuis wil vervullen - nog maar buiten beschouwing. Over zoenen en zegenen - handtastelijk heil - valt veel te zeggen. Jammer dat de lezers het alleen met woorden moeten doen, want toen ik mijn verhaal op Fredeshiem besloot werd er koffie geschonken. En de aanwezigen kregen de gelegenheid de zoetheid van de Heer te proeven. Er was namelijk een koekje bij, met liefde gebakken door een gemeentelid uit Amsterdam, speciaal voor zilveren huwelijksfeest dat ik die week vierde. Mijn moeder bracht de decoratie op die honderden koekjes aan. Zijn ze niet om te zoenen zulke lieve mensen! Artikel in Soteria, jaargang 1994, nr. 4. Bewerking van lezing tijdens Lucasorde Conferentie 1993 Overname met bronvermelding toegestaan. De dienst van heling in de kerk van Christus Lezing voor Kruiskerk, Den Haag, November 2003 D laatste jaren ben ik geboeid door de vraag hoe een gewone gemeente een ‘helende gemeenschap’ kan worden. Daarbij gaat het niet m een 'droom' van een kerk. Uitgangspunt voor beleid moet zijn de g staan wat er wel mogelijk is. Bonhoeffer schreef in "Gemeinsames leben" dat ons ideaal van de kerk het functioneren van de concrete gemeente in de weg kan staan. Hij zegt dat er mensen zijn die zich altijd als thermometers gedragen in het Lichaam van Christus. Zij nemen altijd de temperatuur: "te koud!" of "te warm!" roepen zij. Het is volgens hem echter veel beter om thermostaat te zijn: de thermostaat meet de temperatuur en geeft een signaal dat er warmte toegevoegd moet worden God wil de wereld genezen In mijn jarenlange omgang met de Schrift, en in de wisselwerking tussen theologie en praktijk, ben ik tot een zevenvoudige heelmakende opdracht gekomen. Ik zeg niet dat hiermee de bijbelse volheid tot zijn recht komt. Het gaat erom dat ik zelf, in de dialoog tussen de Schrift en mijn praktijk, deze accenten ben gaan leggen. Maar er zijn vast zaken waarvoor ik een blinde vlek heb of Schriftgedeelten die in het Amsterdamse (waar mijn inzichten rijpten) niet tot klinken kwamen. Het ‘geboortedocument’ van de Lucasorde vinden we in Lucas 9. De discipelen krijgen daar een drievoudige opdracht: ze ontvangen macht en gezag over boze geesten, ze moeten het Koninkrijk Gods verkondigen en zieken genezen. Die drieslag treffen we in Lucas en Handelingen steeds weer aan: de machten weerstaan en overwinnen, het Rijk verkondigen en de zieken genezen. Daarop komt het aan! In mijn gemeentewerk ben ik meer en meer gaan beseffen dat 'dienst der genezing' niet een afgeleide is van gemeente-zijn. Je hebt een gemeente met een kerkeraad, een bejaarden-bezoekgroep, een zendingscommissie. En dan zijn er nog een aantal super vrome lieden die zich in de "dienst der genezing" uitleven. Nou ja, we zijn pluriform, dus krijgen die een plaatsje ergens achteraf. In het wijkgebouw. Zo ging dat in Amsterdam-Oost, onder mijn voorganger. Benaderd door een initiatiefgroepje zei hij: "Waarom niet, de zaak ligt toch al bijna plat. Laten we het maar proberen". Zijn intentie was positief: We hebben niets meer te verliezen. Waarom de netten niet ‘aan de andere kant’ uitgeworpen? Ik heb er gaandeweg moeite mee gekregen dat de ‘dienst der genezing’ voor velen in de gemeente, ook na twintig jaar, een randverschijnsel is gebleven. Men had het liever geen ‘experimenten’ met de zondagse kerkdienst. Maar aparte bijeenkomsten in het wijkgebouw, dat kon er mee door. Een enkel gemeentelid vond de weg wel eens, maar meestal pas door de nood gedreven. Als ik Lucas goed versta betekent gemeente zijn dat de gemeente "a healing community is" Naar binnen toe en naar buiten! In die bestaanswijze van de gemeente wordt de profetie vervuld van Ezechiël 47. De tempelbeek die van onder het altaar (!) de wereld in stroomt. "Overal waar de beek komt zal alles leven" (vs 9). Het water dat de wereld in stroomt is symbool voor het werk van God in de schepping. Links en rechts van die beek staan vruchtbomen: "hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel" (vs. 12). Het is een genezende rivier die het zout terugdringt. Overal waar de rivier komt is leven en genezing. Dat beeld vinden we in Openbaring 22 weer terug: de rivier met geboomte dat maandelijks vrucht draagt. Het is eschatologie, toekomst dus, zeggen velen. Maar in Ezechiël wordt verkondigd dat daar in deze wereld al een voorproefje van is. Een ‘zich realiserende eschatologie’, om met Karel Kraan te spreken. De gemeente is een stukje voorschot. De Hebreeënbrief zegt dat wij 'de krachten der toekomende eeuw mogen smaken' (6:5). Er stroomt een helende en genezende bron de wereld in. En dat is nu apostolaat! Dat is gezonden zijn - opdat de wereld gezond gemaakt wordt. Dienst der genezing moet dus niet beperkt worden tot aandacht voor handoplegging en ziekenzalving. Het is terecht daar aandacht voor te vragen, daar het soms vergeten en onder het stof van de traditie verdwenen is. Maar beperken we het tot aandacht voor de genezing van individuele zieken, dan maak je het te klein. Het gaat om behoud - om soteria: genezing, verlossing, bevrijding. Het wordt gebruikt waar mensen hun schuld wordt vergeven, maar ook waar mensen genezen, zoals in Jacobus 5:15, "De zieke zal genezen (behouden) worden". Ook in de situatie van Zacheus, die Jezus ontvangt en zijn boeken opent. En Jezus zegt: "Heden is aan dit huis verlossing (behoud) geschonken!" (Luk. 19:9). Dat behoud is dus heel inclusief! Vandaag stel ik de vraag welke de genezende elementen zijn, als we naar de praktijk van de gewone gemeente kijken. We kijken dus naar de gemeente in haar actuele bestaanswijze - niet zoals we haar graag zouden willen hebben! - want we hebben geen andere gemeente dan de gemeente die er is. Daar moeten we het mee doen. Welke elementen kan de Geest aanraken, opdat er behoud is? Het hoeft daarbij nog niet - het mag wel! - tot 'voorbedediensten voor zieken' te komen. Bij al de elementen spreek ik van 'geroepen tot' - want het gaat immers niet om iets wat wij bedenken. Om een hobby waarin we onszelf uitleven. Er komt, door de Schrift en de context waarin we staan, een roeping tot ons waaraan we ons niet kunnen onttrekken! 1. Gemeenschap Allereerst is er de roeping tot de 'gemeenschap' in het ene lichaam van Christus. Wie tot die gemeenschap geroepen wordt, wordt 'bevrijd uit de eenzaamheid' (Paul Tournier). Want een mens in zijn van God vervreemde bestaan is ook horizontaal 'contactgestoord'. Zo'n mens zit in het isolement van de schuld. Wie schuld met zich meedraagt is niet vrij, die staat niet vrij ten opzichte van anderen en ook niet ten opzichte van zichzelf. Een mens die uit zijn schuld wordt weggeroepen, die het Woord van bevrijding van Godswege hoort, wordt in de gemeente ingevoegd. Let eens op hoe die discipelen in Lucas 9 geroepen worden om erop uit te gaan en naar de huizen van de mensen te gaan. Daar moeten ze met de mensen het leven delen. Daar, in die gedeelde gemeenschap, gebeuren de genezingen. Daar moeten ze eten en drinken wat ze wordt voorgezet. Daar delen ze in de vragen. Daar delen ze ook in de armoede - als er niet veel voor te zetten valt. Als je in die context iets over het Koninkrijk wilt zeggen, dan sta je dus niet op de markt waar je je spulletjes aan de man brengt als aan anonieme mensen. Je bent bij mensen thuis, zoals Jezus bij Zacheus, waar ze hun levensboeken voor je openen. In die context deel je dan wat jou geschonken is. Daar wordt gemeenschap geboren en in de gemeenschap genezen mensen. De gemeente is geen theater, maar gemeenschap! Dat is een van de principiële lessen die op veel plaatsen in ons land nog steeds geleerd moet worden. Als er iets is waar wij aan bij kunnen dragen op onze eigen plek, dan is het wel aan het doorbreken van de schouwburg-mentaliteit. De kaders doorbreken van de one (wo)man show, en de 'dienstdoende ouderling'. Wij hebben geen dienst, wij zijn consumenten. En men klaagt "dat het vandaag weer niets was". Het is of we een theaterprogramma recenseren. "Goede preek", "de organist was niet in vorm", enz. Maar het gaat om een gebeuren dat samen gedragen moet worden. Er wordt gemeenschap gesticht - we dragen ons steentje aan (welk?) - of er gebeurt niets! In dat laatste geval gaan mensen ook onveranderd naar buiten. Het bouwen aan de gemeenschap moeten we daarom serieus ter hand nemen. Wij zijn vaak zo ‘geestelijk’, dat we denken dat alles van 'boven' moet komen. Maar het begint met een goede commissie van ontvangst! Mensen die een liedboek overhandigd krijgen of een liederenblad, vergezeld van een hartelijk woord. Ik zou zo een handvol verhalen kunnen vertellen van mensen die zonder die commissie van ontvangst niet tot bekering zouden zijn gekomen! Omdat ze zo hartelijk ontvangen werden kwamen ze terug. Het is hier anders dan elders, waar ik niet werd opgemerkt. "Ik schrok mij eerst dood, zo'n handjevol mensen", zei een meisje. "Maar ik had heel vlug het gevoel dat ik werkelijk welkom was". Laten we dus niet neerkijken op wat we organiseren kunnen. Je hebt mensen die voor de commissie van ontvangst gevraagd worden en dan zeggen: "Ik wil wel een gebedskring leiden. Maar in de commissie van ontvangst, is dat nou nodig?" Ook het koffiedrinken voor of na de dienst kan de gemeenschap verdiepen - maar daar dan wel een goede vorm voor vinden! Kijk uit dat niet dezelfde mensen elke zondag aan tafeltjes bij elkaar klieken, zodat een nieuweling er letterlijk niet meer tussen komt. In een kerk waarin ik regelmatig voorging dronk men koffie na afloop in een klein zaaltje. Ik dwaalde altijd van het ene tafeltje naar het andere en kreeg bij elke lege stoel te horen: "Bezet, dominee". En dan ben ik nog de dominee: ik loop niet weg! Maar je zult er vreemd zijn, hoe welkom voel je je dan? Koffiedrinken is dan eerder buitensluitend dan wervend. Ik pleit dus voor wat stoelen voor wie niet lang staan kunnen en een 'staande receptie', waartussen je je vrijelijk kunt bewegen en in het gesprek betrokken worden. Kijk eens met de ogen van de nieuwkomer naar uw gemeente en let vooral op zulke praktische zaken. De meest gewone dingen kunnen zo voertuigen van de Geest worden. Berkhof neemt in zijn dogmatiek afscheid van de sacramenten en spreekt liever over 'geleidende elementen', voertuigen van de Geest. In dat kader noemt hij bijvoorbeeld ook de gesprekskring. Wat daar gebeurt kan een 'sacramenteel' karakter krijgen. De roeping tot gemeenschap, ten slotte, staat haaks op alle platvloerse individualisme. De vraag hoe ‘mijn’ behoeften bevredigd en culturele (wan)smaak bediend wordt, mag niet het criterium zijn waar de gemeenschap aan gemeten wordt. Alleen als de charisma’s en bedieningen gebundeld worden, groeit de gemeenschap in liefde (Ef. 4:16). 2. Charisma’s We zijn geroepen om de Geest en Zijn gaven te ontvangen. Paulus zegt immers dat ons lichaam - onze bestaanswijze - een 'tempel is van de heilige Geest'. De Schrift tekent de mens dus als een schepsel dat principieel open is naar God toe. De mens is niet een Geestdrager. Er is maar een Messias, dat is Jezus Christus Maar wij zijn allen woonplaats van de Geest - een Geest die we kunnen uitblussen en bedroeven. Daarom wordt er in het Nieuwe Testament steeds weer gebeden om de Geest! De aanwezigheid van de Geest is niet vanzelfsprekend, is geen bezit. Daarom blijven we roepen: Veni Creator Spiritus! Daarom moeten we ook niet neerkijken op het liturgische gebed aan het begin van de eredienst, waar in de 'epiclese' wordt gebeden om de bijstand van de Geest. Mensen zeggen wel eens tegen mij: "In mijn kerk weten ze niets van de Geest. Ze vragen er ook niet om". Ik vraag dan: "Wordt er aan het begin van de dienst dan nooit om de Geest of om verlichting gebeden?" "O ja, maar dat is maar een formule". En als de Geest daar nu eens anders over zou denken? Als het de Geest zou behagen om op die uitnodiging in te gaan en onder ons te komen? Als we dat nu eens zouden geloven, zouden we dan met andere ogen en andere oren in de dienst aanwezig zijn? Waar het mij vooral om gaat is die principiële openheid om steeds weer te ontvangen! Geroepen om de Geest en zijn gaven te ontvangen betekent ook dat God daarmee tegen ons zegt dat je er mag zijn. Hij geeft ons Zijn heilige Geest! Andrew Murray schreef 31 meditaties over het werk van de Geest, een verrukkelijk boekje dat Vuur ooit heeft uitgegeven. Als je gaat bidden om de Geest, zegt hij, dan is het heel belangrijk om van de aanvang af te beseffen dat God je Zijn Geest al gegeven heeft! Hoe zou je kunnen roepen om de Geest, als je niet weet wie de Geest is? Wat een wonderlijke paradox: Wij die de Geest als eerste gave hebben ontvangen, roepen om de Geest. De eeuwige, onbegrensde God wil woning maken in mijn begrensdheid. De Griekse filosofen zeiden: Het begrensde kan het onbegrensde niet omvatten. Maar het evangelie verkondigt dat God in onze begrenzing woning heeft gemaakt! Wat mooi om zo naar je eigen leven en naar de gemeente te kijken: daar is een vindplaats van God. Een mens mag zichzelf dus niet te laag aanslaan. Wie vraagt "wat stel ik nou voor?", krijgt als antwoord: Jij bent beeld van God, door Hem doorademt! En steeds als je adem tekort komt, mag je om de Geest bidden. Jij hebt talenten ontvangen en als de Geest daar doorheen waait, worden het misschien wel charisma's! Want we moeten de charisma's niet allemaal een plaats geven op de bovenste, onbereikbare plank van de kerkelijke keuken. Charisma's, lees 1 Cor. 12 en Romeinen 12 er maar op na, zijn ook bezielde, door de Geest aangewaaide talenten. Talent om leiding te geven, om te spreken, om te klussen. Als de Geest waait, dan zie je mensen open bloeien waarvan je het niet verwacht zou hebben. Ik zie dat ook in mijn gemeente gebeuren. Daarmee zijn ze geen 'charismatische mensen' geworden, in de beperkende betekenis van dat woord. Ze zouden zich doodschrikken als ik zou zeggen: Je moet met mij mee gaan naar de CWN in Dalfsen, want je bent echt charismatisch. "Kan ik daarvan genezen worden?", zouden ze me vragen. Maar misschien is dat wel het geheim van echt charismatisch leven: anderen merken het op, terwijl je jezelf helemaal niet bijzonder vindt. 3. Lofprijzing We zijn geroepen tot lofprijzing. God loven dat bedenk je zelf niet. Wat schiet je daar mee op, nietwaar? Buskes zei dat het typisch Amsterdams was om te vragen - als het om kerkgang ging - : "Wat hep je daar nou an?" Nee, je hebt er materieel niets aan. Overbos noemde de liturgie "het nodige overbodige" . Het kost je tijd, waarin je allemaal nuttige dingen zou kunnen doen zoals uitslapen, een boek schrijven of de afwas van zaterdagavond wegwerken. De kerkgang heeft geen 'nut' in de gewone betekenis. Bij kerkgang gaat het er, wat mij betreft, ook niet om dat de preek met wat liedjes omplakt wordt. Nee, we komen bij elkaar om God te lof te brengen! De preek mag er hoogstens toe bijdragen dat de lofzang nog beter stem krijgt. Lofprijzing bepaalt ons bij een wezenlijke dimensie van ons mens-zijn. In de oude catechismus van de Rooms Katholieke kerk stond dat wij op aarde zijn om God te prijzen. Zulke klassieke formuleringen ontlokken bij de meeste mensen helaas alleen een glimlach, maar ik denk dat het hier nog niet eens zo gek op formule is gebracht. De godsdienstoefening moet ons leren niet altijd onze wensen en verlangens centraal te stellen, maar juist oog en oor te krijgen voor de zegeningen van God waardoor je omgeven bent. In de lofprijzing en de dankzegging even je verlanglijstjes vergeten, en oog krijgen voor die God "wiens heerlijkheid de volheid is der ganse aarde" (Jes. 6:3). Deze God ontmoet ons met Zijn overvloed. Door God te loven banen we de weg voor Zijn heil, zegt de psalmist (50:23). Versta mij goed, daarmee bedoel ik niet de 'goedkope' lofprijzing. Zo in de sfeer van: laten we wat lofprijzingskoortjes gaan zingen. Lekker in de stemming komen! Ik bedoel een lofprijzing die, zoals in het Nieuwe Testament, gefundeerd is in het kruis. Een lofprijzing die opbloeit uit de verkondiging dat het deze God is die in Christus onze ziekten en onze schuld gedragen heeft en draagt. De lofprijzing van het 'en toch': toch hebben de dood en de machten niet het laatste woord 4. Het leven delen Geroepen tot een leven van delen. In Handelingen lezen we:"En allen, die tot het geloof gekomen en bijeen vergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk, en telkens waren er, die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden" (2:44,45). Een leven van delen in materiële en in spirituele zin! In Jacobus 5: voordat er gebeden kan worden om genezing en gezalfd worden met olie horen we: "Belijdt elkander je zonden". Een woord waarvan je de verkeerde interpretaties af moet vegen. Velen denken immers dat de zieke eerst zijn/haar zonden moet belijden en dat er dan pas gebeden kan worden en gezalfd tot genezing. En zo ligt het misverstand dat ziekte wel met de zonde van de betrokkene te maken zal hebben. Maar er staat niet dat de zieke zijn zonden moet belijden aan de oudsten. Jacobus schrijft: "Belijdt elkander uw zonden"! Samen zijn we ontvangers van het behoud, van het heil. Dat impliceert vergeving en genezing. Dat betekent dus kwetsbaar durven worden. Als er iets is waaraan we bij kunnen dragen in de gemeente en waardoor een klimaat van genezing ontstaat dan is het wel dat we kwetsbaar durven worden voor elkaar. We zijn altijd zo sterk! We vertellen elkaar het liefst onze succesverhalen. Mensen durven ambten en posities in de kerk niet innemen omdat ze bang zijn af te gaan: "Oh nee, dat kan ik niet" of "Daar ben ik niet geschikt voor". Maar onderhuids speelt de angst: "Wat zullen ze van mij zeggen als ik in de fout ga?" We durven niet zwak te zijn. Collega's hebben mij wel verweten dat ik in de relatie tot mijn gemeente te persoonlijk ben. "Je moet uitkijken met het delen van die persoonlijke dingen", zeiden ze. Ik heb ook wel eens in het kerkblad geschreven dat ik het heel erg moeilijk had. Iemand schoot mij na een kerkdienst aan en zei: "Ik houd er niet van dat in het kerkblad te lezen". "Het spijt mij", zei ik, "maar ik heb het geschreven omdat u het misschien aan mijn preken zou kunnen merken of in het pastoraat. Het lijkt mij goed dat de gemeente dan iets weet van de achtergronden. Wellicht kunnen ze ook voor mij bidden?" Met zwak zijn hebben we het samen moeilijk. Maar als er één is die Zijn zwakheid met ons gedeeld heeft, dan is het Jezus Christus zelf. De 'brug' van punt 3 - de lofprijzing - naar dit punt is de viering van de Maaltijd van de Heer. In de Katholieke traditie heet het - heel bijbels - "Eucharistie" - dankzegging! - maar het is tegelijk het moment van het delen. Het brood wordt gedeeld, de vredesgroet gewisseld - we schenken elkaar vergeving en zien elkaar in de ogen. Daar geschiedt verzoening! Ik heb het regelmatig zien gebeuren, dat mensen in de Avondmaalskring weer 'on speaking terms' kwamen. Als daar brood en wijn centraal liggen - tekenen van het grote offer - dan denken ze: "Wat mij scheidt van die ander is toch te kinderachtig en te futiel om het te blijven koesteren". En heel bewust delen ze dan de vrede met die ander, voordat ze delen in het offer van de verzoenende liefde. Maar in de gemeente delen we ook de genadegaven. Wat heerlijk dat de één deze gave heeft en de ander die! Ook dat kan voorzien in een klimaat waar mensen 'beter' van kunnen worden. Je hoeft immers niet alles te kunnen! Wat is het doodvermoeiend als er teveel van je gevraagd wordt. Maar in de gemeente mogen we tegen elkaar zeggen: we zijn blij met jou en we zijn echt blij met dat ene talent, die ene gave. Meer verwachten we niet van je. Mijn ervaring is dat, als je in het kerkblad een oproep doet voor iets, mensen bij je komen om zich te verontschuldigen dat ze er niet op in gegaan zijn. "Ik heb het zo druk met .....". "Uitstekend", zeg ik dan, "maar dan was die oproep ook niet voor jou bedoeld". Er moet in de gemeente afgerekend worden met dat eeuwige schuldgevoel. De vicieuze cirkel van de schuld is door Jezus zelf doorbroken. We zijn welkom zoals we zijn in de discipelkring van Jezus. En als de Geest vaardig wordt, dan blaast Hij onze talenten aan. Die je dan ook graag ter beschikking stelt! 5. Heiliging Wij zijn geroepen tot heiliging. Bij deze notie krijgen sommige mensen de kriebels. Maar K.J. Kraan schreef een prachtig boek, waarin hij heiliging "hart van het heil" noemde. Wat heiliging is vind ik prachtig uitgedrukt in het gebed van de psalmist: "Verenig mijn hart om Uw Naam te vrezen" (86:11). Heiliging is vereniging van het leven. Het klinkt ook in die geschiedenis van Martha en Maria: "Je bent bezig met vele dingen, maar weinige zijn nodig of slechts één", zegt Jezus (Luc. 10:42). Van het vele naar het ene. En dan zeg ik er, uit eigen ervaring, direct bij dat u dat niet in een weekje lukt. Daar heb je een leven voor nodig. Heiliging is hier op deze wereld nooit af. Steeds weer, als je met aspecten van de verdeeldheid hebt afgerekend in je leven, dan ontdek je dat er andere dingen achter zaten waar je nog geen oog voor had. Het is een lange weg, ja, maar wel een vreugdevolle! Heiliging is niet een weg van somberheid. Geen zaak van 'ernstig christendom', tobberig strijden tegen de zonde en de oude Adam. Kohlbrugge zei zo beeldend: " O christen, hou toch op om met de heiligingskrukken de berg Sion te bestgen. Werp ze toch weg!" Heiliging is namelijk iets vreugdevols: het is de vereniging van het leven. Je leven krijgt een glanzend middelpunt! Dat is individuele heiliging, maar ook 'sociale heiliging', om met John Wesley te spreken. Gerechtigheid najagen, gerechtigheid als de horizontale gestalte van de liefde tot God. De lofprijzing is de verticale gestalte van de liefde tot God, dan gaan de handen omhoog in charismatische kring! Maar bij de gerechtigheid gaan de handen uit de mouwen; dan krijgt de liefde handen en voeten. De profeet Amos gebruikt ook het beeld van een rivier: "Maar laat het recht als water golven, en gerechtigheid als een immer vloeiende beek " ( 5:24) Het heil gaat als een waterstroom de wereld in, ook in haar sociale gestalte. Dat is een helend gebeuren. Ook preventief, want het gaat er niet alleen om de ziekte te genezen. Ziekte moet voorkomen worden! Daarover is een aardige anekdote (voor de historiciteit ervan sta ik niet in). De keizers in China vroeger hadden een hofarts die betaald werd zolang de keizer gezond was. Werd de keizer ziek, dan werd zijn salaris ingehouden! Ik denk dat heel wat artsen het hier tegenwoordig moeilijk mee zouden hebben. Een suggestie in deze richting zou men als een vorm van broodroof aanmerken. Toch denk ik dat het bijbelse denken over gezondheid zich in deze richting beweegt. De machten moeten weerstaan worden en de verzieking buitengesloten door te luisteren naar de geboden en naar wat de Geest tot de gemeente zegt. Stelling nemen tegen de 'werken van het vlees' (Gal. 5:20): hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen. De werken van het vlees maken ziek! We lezen dat ook in 1 Cor. 11, waar Paulus zegt dat er 'niet weinigen ziek en ontslapen' zijn vanwege de partijschappen en de twisten en het elkaar opvreten. Dat gebeurt trouwens niet alleen in de gemeente, maar ook in de wereld. Op het werk noemen we dat 'stress', dat eet een mens op, daaraan ga je kapot. Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Een theoloog heeft over die vrucht van de Geest gezegd: "Ze zijn een vaccin tegen ziekten die wortelen in ons gedrag". Waar wij de Geest de ruimte geven ons heel te maken, daar is een vaccin tegen ziekte en verstressing. 6 . Gebed We zijn geroepen tot gebed. Onderscheiden - niet gescheiden - van de lofprijzing, waar ik al op in ging. Ik denk aan de intercessie, de voorbede, en aan het gesprek met God. "Afleggen alle last en de zonde", staat er in de brief aan de Hebreeën (12:1). Het Engels heeft daar een mooi woord voor: "to unburden yourself". Dat is de diepste functie van het gebed: de last afleggen. Ook de last van anderen die je draagt: de verantwoordelijkheid waar je niet onder uit komt. Dat eeuwig plichtsgevoel. Je mag het allemaal bij God neerleggen: daarin zit grote genezende kracht! Wat kan dat ook in de gewone gemeente belangrijk zijn dat in een gebedskring of avondvesper de mensen de ruimte te geven - eventueel in een sober liturgisch kader - in hun eigen woorden "hun last af te leggen"! En wij merken dat ook mensen die nauwelijks in de kerk komen plaats nemen in de kring van het avondgebed. Ze worden daar beter van. Je ziet ze er groeien. Dan worden het geen vurige charismatici, maar je merkt op dat ze door de adem van de Geest zijn aangeraakt. Het is goed te beseffen dat het individuele gebed in Oude en Nieuwe Testament wortelt in het gemeenschappelijk gebed! We mogen bidden dus niet als een last aan individuen opleggen. In de 'dienst der genezing' moeten we er voor oppassen dat we het gebed als een soort ‘Haarlemmer olie’ aanbevelen aan mensen die niet bidden kunnen! Er is immers nog het gebed van de gemeente. En dat van je vriend(inn)en. Denk aan het gebed van de vier vrienden, die hun verlamde makker bij Jezus brengen (Luc.5:20). Toen ik zelf in het ziekenhuis lag na een ernstig verkeersongeluk, voelde ik geen enkele vrome gedachte in mij opwellen. Gelukkig kwam de ziekenhuispredikant, die mij een psalm voorlas uit een vertaling van Oosterhuis. Ik werd diep getroost door dat duizenden jaren oude gebed in een hedendaagse versie. Later zeiden mensen wel eens: "Maar dat was een vrijzinnige dominee". Maar het gebed dat hij bad bracht mij, die niet kon bidden, in de lichtkring van de genade terug. De Geest gebruikt wonderlijke vehicels. Zij gebruikt zelfs ons. Nog één ding over het gebed, daarbij een woord van Petrus citerend: "Wordt nuchter opdat gij kunt bidden" (1 Petr. 4:7). Wie bidt zet zijn verstand niet op non actief. Zoals je het gebed niet aan iedereen als geneesmiddel aan kunt bevelen, zo kun je ook niet met iedereen in elke situatie bidden. Er wordt nuchterheid gevraagd om te kunnen bidden. Wij hebben daar zelf helemaal een plaats in! Dat lijkt mij heerlijk, juist voor van die nuchtere mensen in de gemeente, die zeggen: "Dat is niets voor mij, een gebedskring". We hebben juist mensen nodig die nuchterheid kennen. 7. Hoop We zijn geroepen tot verantwoording van de hoop die in ons is. Hier is dus ons getuigenis aan de orde. Maar dan niet het te pas of te onpas getuigen. Waar het leven van de Geest door ons leven en dat van de gemeente heen gaat, waar de 'geur van Christus' (2 Cor. 2:15) bespeurbaar is, daar zullen mensen ook vragen wat het is dat je gaande houdt. "Spiritualiteit is wat mij samen houdt, wat mij als discipel gaande houdt, zegt John Vincent. En ten diepste is het HIJ die mij gaande houdt. In dat getuigenis naar de wereld toe mag je de wereld een 'infuus van hoop' geven zegt de theoloog Moltmann. De gemeente staat in de wereld als een gemeenschap die het visioen van een genezen schepping heeft gezien. Die dat in haar midden ook zit opbloeien in zwakke en kleine mensen en daarom ook heeft ze hoop voor de samenleving om haar heen. Ze kan daarom belangeloos in de samenleving aanwezig zijn. In een boek over de aanwezigheid van de kerk in de stad wordt de gemeente 'community organizer' genoemd. De gemeente die zich inzet voor gemeenschapsopbouw en de hoop aanwakkert om haar heen. Dat is altijd al een element van het werk van de kerk geweest. Denk maar aan het werk van 'kruisverenigingen', club- en buurthuiswerk dat vanuit de kerk werd opgezet, het buurtopbouworgaan dat in Amsterdam-Oost ooit vanuit de kerken werd opgericht. De kerken ervoeren dus ook vroeger een verantwoordelijkheid voor buurt of dorp. Het gevaar van de huidige ontkerkelijking is dat we ons terugtrekken op het eigen erf, omdat we mensen de handen vol te hebben om te kerk te laten overleven. En zo raakt de samenleving uit het zicht. Maar als de gemeente geen zout in de pap meer wil zijn, wat is dan nog haar identiteit? Zout dat geen zout meer is, kan weggegooid worden zegt Jezus. De Geest maakt ons ook creatief om nieuwe wegen te vinden voor die betrokkenheid. Kijk naar de 'inloophuizen' die in oude wijken worden opgezet. Maar je kunt ook een straatfeest organiseren in een nieuwbouwwijk, zodat mensen elkaar leren kennen. Je kunt gevangenen bezoeken en wekelijks een open maaltijd organiseren, waar mensen uit heel de buurt welkom zijn. Activiteiten waar een buurt zich aan op kan trekken, waar mensen elkaar ontmoeten die aan elkaar voorbij leven in het leven van elke dag. Plekken waar iets gebeurt dat levenwekkend is. Daar hoeft niet altijd het 'etiket' op te zitten dat het een 'evangelische', 'christelijke' of 'charismatische' activiteit is. Maar het is wel geboren uit het visioen van de hoop! En het is dat visioen dat we met anderen willen delen. ds Rob van Essen Literatuur: Bonhoeffer Dietrich Leven met elkander, Boekencentrum 1952 Christian Medical Commission, Healing and Wholenees, WCC. 1990 Hardy Daniel W en Ford David F, Jubilate, theology in praise, DLT, 1984 ISBN 0 232 51550 6 Kraan dr Karel Heiliging, het hart van het heil, Kok, 1977, ISBN 90 242 0571 9 Linthicum, Robert C. City of God-City of Satan, Zondervan, 1991 ISBN 0 310 53141 Murray Andrew, De Geest van Christus, Vuur, zj Overbosch W.G. Het nodige overbodige, Kok, 1989 ISBN 90 242 0789 4 Suurmond Jean Jacqes , Geestesgaven zjin gewone mensen, Ten Have, 1995, ISBN 90 259 4626 7 Vincent John J. Into the City,, Ways and means for the urban church, London, 1982. |
Pinksterartikel voor 'Kerkblad van het Noorden' auteur Rob van Essen. Citeren met bronvermelding toegestaan |